De
volgende dag zou het feest van Pesach en het Ongedesemde brood beginnen. De
hogepriesters en schriftgeleerden zochten naar een mogelijkheid om hem door
middel van een list gevangen te nemen en te doden. Ze zeiden bij zichzelf:
Tijdens het feest kan dat niet, want dan komt het volk in opstand.
Toen
hij in Betanië in het huis van Simon – degene die aan huidvraat had geleden –
aanwezig was bij een feestmaal, kwam er een vrouw binnen. Ze had een albasten
flesje bij zich dat gevuld was met zeer kostbare, zuivere nardusolie. Ze brak
het flesje en goot de olie uit over zijn hoofd. Sommige aanwezigen zeiden geërgerd tegen elkaar: ‘Waar is
deze verkwisting goed voor? Die olie had
immers voor meer dan driehonderd denarie verkocht kunnen worden, en dat geld
hadden we aan de armen kunnen geven.’ Ze voeren tegen haar uit.
Maar
Jezus zei: ‘Laat haar met rust, waarom vallen jullie haar lastig? Ze heeft iets
goeds voor mij gedaan. Want de armen zijn altijd bij jullie, en jullie
kunnen weldaden aan hen bewijzen wanneer je maar wilt, maar ik zal niet altijd
bij jullie zijn. Wat ze kon, heeft ze gedaan: ze heeft mijn lichaam nu al
met olie gebalsemd, met het oog op mijn begrafenis. Ik verzeker jullie:
waar ook maar ter wereld het goede nieuws verkondigd wordt, zal ter herinnering
aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.’
Toen
ging Judas Iskariot, een van de twaalf, naar de hogepriesters om hem aan hen
uit te leveren. Toen zij dit hoorden,
waren ze opgetogen en beloofden ze hem geld te zullen geven. En hij zon op een
mogelijkheid om hem op een geschikt moment uit te leveren.
Uit: De Nieuwe
Bijbelvertaling
© 2004/2007 Nederlands
Bijbelgenootschap
Geen opmerkingen:
Een reactie posten